Wij burgers
Marije van den Berg en Frans de Jong
Of het nu Halle is, Lexmond, Leiden of Amsterdam, wij
vinden het de moeite waard om ons in te zetten om van onze woonplaats iets
moois te maken. Ik durf wel te zeggen dat we opgewekte, sociale, constructieve
burgers zijn – wij de auteurs van dit stukje – en we zijn bepaald niet uniek.
In Nederland zijn er heel veel onbezoldigde, onprofessionele dienaren van de
publieke zaak. Burgers die een sieraad zijn voor iedere woonplaats. We zijn dat
om allerlei redenen. Uit puur plezier, naastenliefde, uit ergernis ook. Omdat
het nuttig is – soms. Lollig is – vaak. Dat actieve burgerschap kan af en toe
best frustrerend zijn, toch houden we opgewekt mopperend vol. Het komt ook voor
dat we vol plichtsbesef doorzwoegen, met dat werken aan de publieke zaak,
gewoon omdat er niemand anders is die het doet. Hoe dat allemaal ook mag wezen:
wij zijn wel de baas over onze eigen participatie.
‘Vertrouwen in Burgers’
De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid
(WRR) heeft deze zomer een rapport uitgebracht over burgerparticipatie. De
titel van het boekwerk is: ‘vertrouwen in burgers’. Dat rapport beoogt ons meer
te betrekken bij de beleidsontwikkeling van overheden en heeft er alle
vertrouwen in dat dat gaat lukken. Vandaar die titel. Het rapport adviseert
overheden om vooral te redeneren vanuit de burger. Daar kunnen wij niet tegen
zijn! Toch vinden we het rapport ‘Vertrouwen in burgers’ een raar en een beetje
eng rapport.
Onze kritiek is kortweg:
· De WRR redeneert helemaal niet
vanuit de burger, maar kijkt naar ‘de burger’ zoals een bioloog en een boer
kijken naar ‘de kip’.
· De WRR adviseert instituties om voor
het eigen overleven, door middel van een verbond van beleidsmakers en
frontlijnwerkers, actief burgers in te schakelen - die ‘moeten’ participeren.
En daarmee adviseert het rapport om een flink stuk van
onze eigen burgerregie over participatie in te leveren in een netwerk voor de
poort van de instituties – reden om te spreken over een ‘beetje eng’ rapport.
Zoals een bioloog kijkt naar een kip
Eerst dat ‘redeneren vanuit de burger’. Laat ik nog
maar eens herhalen dat wat ons burgergedrag in het publieke domein drijft, heel
erg grillig is. Liefde, ergernis, enthousiasme, aardige mensen, een akelig
probleem, opkomende verveling… noem maar op, het speelt mee. Wat ons drijft
verschilt bovendien van dag tot dag, van uur tot uur. We zijn erg
onvoorspelbaar. Zeker nu we zijn ontzuild, geseculariseerd, politiek zijn gaan
zweven, allerlei digitale communicatiemiddelen zijn gaan gebruiken. Kortom, een
burger in een netwerksamenleving is erg ongrijpbaar en we kunnen ons
voorstellen dat een beleidsmaker daar tureluurs van wordt – en gaat verlangen
naar middelen om orde in onze chaos te brengen. Dat doet de WRR dan ook, door
ons burgers te zien als een zeer gevarieerde diersoort die ruwweg onder te
verdelen is in vier rassen. U bent volgens de WRR ofwel ‘verantwoordelijk’
(30-35% van de bevolking), ofwel ‘volgzaam’ (15 %) ofwel ‘pragmatisch’(25 –
30%) ofwel ‘kritisch (25 – 30%)’.
Dat is de benadering van een bioloog die kijkt naar de
variëteit van laten we zeggen: de diersoort kip. ‘Denken vanuit de kip’, zo zou
die bioloog dat in een vrolijke bui kunnen noemen, ‘om zo het gedrag van de kip
beter te kunnen classificeren’. En vervolgens kan die bioloog dan in samenwerking
met een verstandige boer het gedrag van die kippen zo beïnvloeden dat daarmee
het dierenwelzijn en daarmee de winstgevendheid van de boerderij gediend is.
Dat is ongeveer de benadering die de WRR toepast. We overdrijven niet… De WRR
heeft er voor gekozen om de burger als ‘middel’ te zien om de legitimiteit en
de kwaliteit van beleid te verbeteren. Om zoals ze zelf formuleert het
overleven van organisaties mogelijk te maken. En komt dan tot een rijkdom aan
aanbevelingen om de burger te verleiden tot participatie.
De WRR had heel goed een andere keuze kunnen maken.
Wij pleiten daarvoor, kiezen voor een andere
invalshoek. Wij zien instituties niet als doel, maar als middel om de kwaliteit
van leven van burgers te verbeteren. En we zijn dan best bereid om een deel van
dat leven te wijden aan de instituties door middel van belasting betalen, stem
uitbrengen, maar ook: door actieve participatie in beleidsprocessen. Maar het
moet ons passen. Wij zijn de baas over ons publieke leven, niet de instituties.
Als de WRR had gekozen voor deze benadering, dan zouden we dat echt denken
‘vanuit de burger’ noemen. Nu doet de WRR alsof, maar kijkt eigenlijk naar
burgers zoals een bioloog kijkt naar kippen.
De adviezen die onze invalshoek oplevert zijn heel
anders dan die van de WRR.
We verzekeren je dat je ons heel goed kunt
toevertrouwen om baas over eigen participatie te zijn, maar het is voor ons wel
lastig om te weten waar we moeten zijn zodra we iets met instituties van
overheid en middenveld willen gaan doen. De instituties zijn namelijk sinds de
jaren tachtig van de vorige eeuw erg onoverzichtelijk geworden. Dat is het
gevolg van de toepassing van allerlei handige bestuurlijke en bedrijfsmatige
trucs; ‘klantgerichtheid’ en ‘marktwerking in het publieke domein’
bijvoorbeeld. Het ‘op afstand plaatsen’, fusies, ontvlechtingen,
rationalisaties… noem maar op.
Dat schept verwarring over de verhoudingen die de
instituties met mij willen aangaan. Hoe bindend is een organisatie die mij niet
behandelt als burger maar als klant? Moeten we daarmee net zo omgaan als met de
AH? Of met de Jumbo? Voor jou een ander?
En die verrommeling van structuren schept verwarring
over het belang dat een institutie dient. Voor welk belang staat een institutie
die met een been staat in de overheid en met het andere been in de markt? Eigenbelang
(‘de continuïteit van de onderneming’)? De publieke zaak? Mijn persoonlijk
belang? Stel je voor dat ik – gefascineerd als ik ben door het openbaar vervoer
– zou willen participeren bij de Nederlandse Spoorwegen. Eh…waar verbind ik mij
dan aan? Zelfs de minister wist op een zeker moment niet hoe de belangen rond
het spoor werken.
Beleidsmakers mogen dan tureluurs worden van onze
burger-grilligheid. Wij burgers worden tureluurs van de verrommeling van de
instituties en vertrouwen de zaak dus maar half.
Ons advies is: probeer nou niet de burger aan te
passen aan de instituties. Maar werk eens omgekeerd: pas de instituties aan en
wel zodanig dat ondubbelzinnig duidelijk is welk belang ze dienen. In welk
spanningsveld ze opereren. Dan weten we waar hun vertegenwoordigers voor staan
en kunnen we ze vertrouwen – de verbinders waar het WRR rapport met zoveel
warmte over spreekt.
Het heilige moeten
Dat brengt ons op het tweede punt van kritiek – de rol
van die verbinders en het waarom van de burgerparticipatie. Het punt dat ons er
toe brengt om het rapport ‘een beetje eng’ te noemen. Aan het eind van het
rapport formuleert de WRR dat heel scherp. Het gaat echt, zoals we al
vermoedden, om participatie als middel voor het doel: overleven van
instituties:
In een complexe, snel veranderende
omgeving ‘overleven’ alleen adaptieve instituties: instituties die meer doen
dan instrumenteel bijschaven en die ook de onderliggende aspecten durven aan te
pakken. […] De grondslag voor dat collectieve gedrag is gelegen in
institutionele intuïtie: een intuïtie die gedeeld wordt door allen binnen de
gemeenschap en die elk van hen in staat stelt om zonder formele opdracht
aanpassingen te kunnen maken.
Lees dat nog eens goed… ‘intstitutionele intuitie’.
Wat betekent dat voor ons? Moeten we de regie over onze eigen participatie
inleveren voor iets of iemand met ‘institutionele intuïtie’ – of lezen we dat
verkeerd? Het woord ‘gemeenschap’ wordt hier door de WRR gebruikt voor een informele
structuur binnen en buiten de instituties.
Het is de bedoeling van de WRR dat individuen binnen
en buiten instituties, onbewust – intuïtief, zonder reflectie, zonder formele
opdracht – in een continu proces de instituties helpen om te overleven. Zoals
je een hockeystick balanceert op je hand. Verbinders, frontlijnwerkers moeten
dat tot stand brengen – in nauwe samenwerking met beleidsmakers.
Wij vragen ons af of de WRR zich heeft gerealiseerd
wat de reikwijdte van deze gedachte is. Moeten burgers als het ware een
beschermende laag rond de instituties maken, functioneren zoals het slijm rond
een slijmprik? Water uit de omgeving mengt zich met de afscheiding van het dier
zodat een ondoordringbare snotlaag ontstaat. Zodat roofvissen geen grip meer
krijgen op het glibberige beweeglijke diertje? (De WRR gebruikt metaforen uit
de sport. Wij zijn gek op biologische metaforen.) Wat doet dit denken met
opvattingen over vrijheid en staat, over rechtsorde?
We konden onze eigen analyse haast niet geloven. Zou
het gaan om een uitglijder van de WRR – of pleit men echt voor een sluipende
institutionalisering van burgers. De WRR helpt ons zelf uit de onzekerheid,
schetst een nieuwe overheidslogica (waarin niet langer de duidelijke
rechtsregels centraal staan, maar de actieve interactie van instituties met de
omgeving) en noemt die Weber 3.0:
Weber 3.0 betekent niet een
terugtrekkende overheid, maar veeleer een voorwaardenscheppende en corrigerende
overheid die faciliteert dat burgers en frontlijnwerkers initiatief nemen. Er
is niets ‘zachts’ aan die overheid. Veel frontlijnwerkers hebben geleerd zich
afwachtend op te stellen, als uitvoerders van opgelegd beleid. De
doe-democratie heeft daar weinig plaats voor: niet alleen burgers maar ook
frontlijnwerkers moeten dóen. Beleidsmakers moeten de omstandigheden creëren
die het frontlijninitiatief ‘afdwingen’: mensen moeten zich verantwoordelijk
willen voelen voor de uitdagingen binnen hun werkgebied.
MOETEN is het kernwoord van dit rare advies. Ook de
WRR pleit voor een aanpassing van de instituties, echter niet richting
vereenvoudiging, ze hoeven geen betrouwbare partner te worden van vrije
burgers. Nee, de WRR adviseert om de manipulatie en binding van burgers op een
hoger niveau te brengen door middel van de inzet van een verbond van
beleidsmakers en frontlijnwerkers.
Voor de poort van die verrommelde instituties brouwen
we zo een slotgracht gevuld met een frontliniesoep waar burgers, dat is onze
stellige overtuiging, nog harder zullen verzuipen dan in die verrommelde instituties
zelf. Van de regen in de drup.
Naar het eind toe zakt het rapport euforisch door de
mand – leest en huivert:
Dit verhaal over burgerbetrokkenheid
is een nieuw verhaal en moet al langer bestaande verhalen verdringen. Dat gaat
niet zonder strijd…
Het nieuwe verhaal moet verwarmen: beter zijn dan het oude, geloofwaardiger. Het moet aangeven waar ‘we’ – beleidsmakers plus verbinders – vandaan komen en vooral waar we naartoe kunnen gaan. Het is persoonsgericht: het richt zich tot de individuele ontvanger met de bedoeling te informeren (wat is het probleem en waarom is het ernstig, ook voor jou?), te communiceren (denk eens mee: wat zouden ‘we’ eraan kunnen doen?) en uit te dagen (wat zou jij kunnen doen en hoe kan ik je daarbij de hand reiken?). Het verhaal laat bovendien ruimte tot inkleuring.[…]
Het nieuwe verhaal moet verwarmen: beter zijn dan het oude, geloofwaardiger. Het moet aangeven waar ‘we’ – beleidsmakers plus verbinders – vandaan komen en vooral waar we naartoe kunnen gaan. Het is persoonsgericht: het richt zich tot de individuele ontvanger met de bedoeling te informeren (wat is het probleem en waarom is het ernstig, ook voor jou?), te communiceren (denk eens mee: wat zouden ‘we’ eraan kunnen doen?) en uit te dagen (wat zou jij kunnen doen en hoe kan ik je daarbij de hand reiken?). Het verhaal laat bovendien ruimte tot inkleuring.[…]
De nationale kopstukken moeten
daarom werken via de band en bestuurlijk Nederland begeesteren: hun
beleidsambtenaren en frontlijnwerkers, maar ook hun medepolitici.[… ]
De omslag naar een Weber 3.0-cultuur
vereist de ijzeren discipline van het ‘rechte pad’met het bijbehorende, brede
politieke draagvlak: goed doen waarvoor ‘we’ hebben gekozen en dat over een
periode van vele jaren. Tevens moeten ze geloven, en dat uitstralen, in de veerkracht van de
netwerksamenleving, met haar zelfcorrigerende en lerende vermogens. […]
Meer dan voorheen dienen ze te
vertrouwen op de checks and balances die de vier vormen van binding bieden in
een sterk vernetwerkte samenleving, indachtig de slotles van het
hockeystickmanagement: een stick die altijd valt, valt nooit als je maar snel
genoeg corrigeert.
Fascinerend leesvoer toch? Wat moet je hier nou nog
over zeggen?
Enfin.
Een mooie uitdaging aan de frontlijn
Allereerst. Het wordt tijd voor een studie over
participatie die de vrijheid van het individu in een netwerksamenleving serieus
neemt. Een mooie taak voor de WRR – of niet?
In de tussentijd willen wij de frontlijnwerkers zeker
niet demotiveren om in gesprek te gaan en te blijven met mensen in de
samenleving. Maar we willen ze wel waarschuwen om niet onbewust en ongestuurd beleidssoep
te gaan brouwen. Wel om samen met burgers de verrommeling tegen te gaan.
De mensen in de frontlinie zijn immers
verbindingsofficieren.
Ze komen uit het land van de verrommelde instituties.
Dat moeten zij niet verstoppen. Hun taak? Verhelderen. Verhelderen van wie ze
komen, wat hun belang is, wat hun doel. Waar hun onvermogen zit. Wie ze zijn als
mens ín dat instituut. Vragen stellen vanuit de nieuwsgierigheid naar wat
mensen werkelijk nodig hebben om vorm te geven aan hun ‘menszijn’ in de
samenleving.
Frontlijnwerkers werken in het land van de grillige
burger en vinden daar vrije mensen met hart voor hun samenleving. Soms kan de
frontlijnwerker de vraag van de grillige burger beantwoorden. Zijn terechte wens
vervullen.
Maar veel vaker nog blijft hij in gebreke – niet eens vanwege
zijn eigen onvermogen, maar vanwege het onvermogen in het land van de
instituties waar hij vandaan komt. Hulptroepen komen niet, de hospik zit in
overleg, en de radio stoort.
Om de samenleving vorm te geven, hebben wij burgers
soms behoefte aan instituties. Hoe die instituties werken, wat zij voorstaan,
hoe die zijn gebakken, wat ze zouden moeten doen, daarover zijn wij burgers het
vaak behoorlijk eens.
Maar we weten niet meer waar we zulke instituties
kunnen vinden.
Frontlijnwerkers kunnen burgers helpen hun wens
kenbaar te maken binnen de bestaande instituties. Zij kunnen de belangen van de
burger verhelderen in die verrommelde instituties en zo, langzaamaan, iets
verbeteren. Daar binnen moet het werk gedaan worden.
Als je werkt aan een toekomst waarin de publieke
sector de samenleving beter bedient, en waarin hij adaptief is, dan stop je met
nadenken over hoe je zelfstandige individuen aanpast aan organisaties. Die manier
van kijken is reactionair – gebaseerd op het verlangen naar een oude tijd met
een verzuilde samenleving, waarin burgers zich ordelijk gedroegen en keurig
waren gecategoriseerd: christelijk, rooms, liberaal, socialistisch... Die tijd
is voorbij – we zeggen het nog maar even…
Als je wérkelijk vanuit de burger redeneert, dan moet
je de blik richten naar de instituties en het individu series nemen. En dan
blijkt dat wij burgers kritisch naar de instituties kijken, niet naar onszelf.
En terecht. Over het algemeen deugen wij burgers namelijk meer dan die
instituties. Ook al zijn wij dan ‘geïndividualiseerd’ en ontzuild.
Maar als de burger kijkt naar de instituties dan ziet
hij… tja, wat eigenlijk? Wat voor boer zou de kip eigenlijk willen hebben? Dat
benoemen, adresseren, expliciet maken, dat kan de rol zijn van de
frontlijnwerker. Zodat de mensen binnen aan de bak gaan.
Daar, in het hart van onze publieke instituties,
MOETEN ze pas écht.
En ondertussen leven wij grillige burgers ons
waardevolle leven buiten. Als we u nodig hebben, zeggen we dat wel.
Auteurs:
Marije van den Berg, Leiden
@marije
Adviseur/trainer communicatie en participatie #Whiteboxing -#dncp - bestuurslid @stadslab - 071 - moeder van 3, vrouw van@tijnkabouter en de zus van @karlijn
Frans de Jong, Halle (Gld)
@Franszelf
Bioloog met bedrijfskundige nascholing, ziet patronen in de
chaos. Nieuwsgierig naar alles - echt.
We deelden al wat uit op twitter. Nav deze blog. Nav mijn eigen post.
BeantwoordenVerwijderenNog even op deze plek waardering voor dit stuk. Deze bijdrage. Gevat en scherp. Juist en vooral vanwege die vergelijking met hoe de bioloog naar zijn/haar kippen kijkt.
Het is de werkelijkheid van gisteren die instituties willen behouden om de oplossing(en) voor morgen te zijn. Falend beleid. En slecht en weinig doordachte bijdrage van de WRR. Hierboven schrijven jullie precies en scherp waarom!
Mooi.